0 van de 81 vragen afgerond
Vragen:
Je hebt de quiz al eerder voltooid. Daarom kun je hem niet meer opnieuw starten.
Quiz is aan het laden…
Je moet inloggen of inschrijven om de quiz te starten.
U moet eerst het volgende invullen:
Uw tijd:
De tijd is verstreken
You have reached 0 of 0 point(s), (0)
Behaalde punt(en): 0 of 0, (0)
0 verslag(en) in afwachting (mogelijke punt(en): 0)
Zet het werkwoord in de juiste volgorde: van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
Staat er een woord bij dat niet in het grammatica-overzicht staat? Zoek dan met je favoriete zoekmachine op ‘coniugazione presente indicativo + de infinitief van het werkwoord dat je wilt vervoegen’. Dit is een supersimpele opdracht, maar door herhaling prent het zich vast in je geheugen. De oefeningen worden vanzelf complexer.
1.1 Begin met het werkwoord AVERE (hebben)
1.2 Zet het werkwoord ESSERE (zijn) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.3 Zet het werkwoord BERE (drinken) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar derde persoon meervoud.
1.4 Zet het werkwoord STARE (zijn) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
N.b. het verschil tussen stare en essere is dat essere voor onveranderlijke dingen is (ik ben een vrouw) en stare voor kortdurende toestanden (ik ben verkouden)
1.5 Zet het werkwoord FARE in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.6. Zet het werkwoord TRADURRE (vertalen) in de goede volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.7. Zet het werkwoord ANDARE (gaan) in de goede volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.8 Zet het werkwoord SAPERE (weten) in de goede volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.9 Zet het werkwoord DARE (geven) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.10 Zet het werkwoord VENIRE (komen) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar derde persoon meervoud.
1.11 Zet het werkwoord DOVERE (moeten) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.12 Zet het werkwoord POTERE (kunnen) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.13 Zet het werkwoord VOLERE (willen) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.14 Zet het werkwoord SEDERE (zitten) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.15 Zet het werkwoord RIMANERE (blijven) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar derde persoon meervoud.
1.16 Zet het werkwoord SCEGLIERE (kiezen) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar derde persoon meervoud.
1.17. Zet het werkwoord SALIRE (omhoog gaan/instappen) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.18. Zet het werkwoord DIRE (zeggen) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
1.19 Zet het werkwoord USCIRE (uitgaan) in de juiste volgorde van eerste persoon enkelvoud naar derde persoon meevoud.
1.20 Zet het werkwoord CUOCERE (koken) in de juiste volgorde van 1e persoon enkelvoud naar 3e persoon meervoud.
Vul het juiste werkwoord in en spreek ze daarna in op de dictafoon van je smartphone of je computer. Waarom nog dat inspreken? Omdat het extra input is en een andere dan schriftelijke. We moeten elke mogelijkheid aangrijpen! Bovendien is het leuk om ‘s avonds aan tafel te laten luisteren of om naar een vriend(in) te sturen via WhatsApp.
2.1 Noi ………… (andare) a casa domani mattina
2.2 Voi ……….. (dovere) fare le spese oggi!
2.3 Io …………..(essere) di Brabant, è una regione al sud di Olanda.
2.4 Tu…………..(avere) una penna da prestarmi, Mauro?
2.5 Lui non ………….(volere) la fidanzata.
2.6 Loro ……………… (tradurre) insieme il libro di Mazzucco.
2.7 Io ………..(stare) in piscina, ma dopo vado in chiesa.
2.8 Voi …………..(rimanere) qui on venite con noi al cinema?
2.9 Come primo, io …………..(scegliere) i bucatini all’amatriciana.
2.10 Tu…………(fare) sempre lo stesso errore!
2.11 Tu ………(dire) che dovrei comprare il vestito?
2.12 Noi………….(essere) in vacanza in Francia.
2.13 Lui…………(avere) lo zaino pieno di cose inutili.
2.14 Voi………. (sapere) come arrivare in piazza San Marco?
2.15 Noi…………(bere) sempre un aperol spritz.
2.16 Io …………. (volere) invece una bevanda analcolica.
2.17 Perché tu………..(volere) vedere il museo?
2.18 Noi ………….(salire) l’autobus numero 18 a Termini.
2.19 La signora non ………(sapere) il cinese.
2.20 Io non…………..(potere), ho molto da fare.
In de volgende zinnen zit een spelfout. Haal het foute werkwoord er uit en schrijf het correct op.
3.1 Noi voliamo sempre essere i primi ad arrivare.
3.2 Tu ai un coltello? Ho dimenticato il mio!
3.3 Vui sapere quanti anni ho? Non te lo dico!
3.4 I politici escuno adesso dal Montecitorio.
3.5 Ti dio io cosa devi fare!
3.6 Pui aiutarmi un attimo per favore?
3.7 Esko sempre con i miei amici il martedì sera.
3.8 Bebi una coca – cola o preferisci l’acqua gassata?
3.9 Salo sul primo treno che mi porta via da qui!
3.10 Diama qualcosa da mangiare al gatto.
3.11 Viena da me stasera per la cena?
3.12 Traducho solo dallo spagnolo all’italiano.
3.13 Maria e proprio una ragazza in gamba.
3.14 Faste presto ragazzi, comincia a piovere!
3.15 Rimagno a casa, sono davvero stanca.
3.16 Mamma mia, questa è la quarta scala che scalgo.
3.17 I Vengaboys non vengino da Milano.
3.18 Poui comprarmi un gelato?
3.19 Dobiamo prendere l’autobus numero 20.
3.20 Traduciete anche voi dall’italiano?
Visueel leren: kies 10 zinnen uit met een werkwoord in de tegenwoordige tijd om een klein tekeningetje van te maken in een schriftje. Heb je dat gedaan schrijf dan ‘fatto‘ in het vak hieronder.
Let op: nu moet je kijken waar het werkwoord op terugslaat. Bij welke persoon hoort het werkwoord? 2e of 3e persoon enkelvoud? Wat vaak fout gaat is het volgende. Wordt er iets tegen iemand gezegd (tu! of voi! –> aanspreken) of wordt er iets óver iemand gezegd (lui/lei/loro). Let op: Lei met een hoofdletter is de beleefdheidsvorm waarvoor iets andere regels gelden.
5.1 Daniele ed io………………(uscire) sempre la giovedì sera.
5.2 ………. (venire) con me Luisa?
5.3 Ma, tuo nonno ……….. (avere) l’Alfa o un Fiat?
5.4 Floor e Anneke ……….. (essere) ragazze olandesi.
5.5 ………. (avere) una penna da prestarmi, signora Bianchi?
5.6 Aspettatemi, …………(venire) con voi!
5.7 Mario e Marco, ………….. (avere) fame o no?(jullie)
5.8 Noi ……….(dire) sempre la verità!
5.9 …………..(volere) andare dapprima io!
5.10 Carla………..(avere) due nipoti che la vogliono bene.
5.11 Lucio…………….(dovere) passare prima dalla sua mamma.
5.12 Luisa, ………………(avere) tu il libro di cucina di Borghese?
5.13 Alberto e Daniele ……………….(essere) due ragazzi belli da vedere.
5.14 Pierangelo e Michele ……………….(volere) vedere il nuovo film di Sorrentino.
5.15 Scusate………….(potere) aiutarmi?
5.16 ………………(venire) a prendermi stasera Dora?
5.17 Antonella ……………(volere) andare al mercato.
5.18 Tu e io …………………(andare) sempre insieme.
5.19 Gianluigi e Paolo ……………(uscire) dal palazzo ora.
5.20 Io e Carla ………………..(avere) la stessa età: 42 anni.